Welke verwachtingen bestaan er voor vroeggeborenen?
Vergeleken met een aantal jaren geleden is er belangrijke vooruitgang geboekt op medisch-technisch gebied. De ontwikkeling van surfactant (zie ook RDS) en het gebruik van longrijping stimulerende corticosteroiden bij een dreigende vroeggeboorte, maken dat de ademhalingsproblemen kleiner zijn dan vroeger. Doordat minder ademhalingsproblemen optreden, is ook het aantal hersenbeschadigingen door zuurstoftekort verminderd. Bovendien zijn in de loop der jaren beademingstechnieken verbeterd. Beide ontwikkelingen, dus zowel de medicijnen als de techniek, maken dat het aantal sterfgevallen onder vroeggeborenen ook aanzienlijk is verminderd. De overlevingskansen voor vroeggeborenen met een zwangerschapsduur van meer dan 27 weken liggen rond 90% terwijl dit in 1983 nog aanzienlijk lager was.
Ook Amerikaans onderzoek toont aan dat er de laatste twintig jaren veel verbeterd is. De overlevingskans van een prematuur geboren bij 23 weken is gestegen van 0% tot 65%. Voor elke week dat de zwangerschap hierna nog voortduurt stijgt de overlevingskans met nog eens 6% tot 9% tot de kans op overleven bij 27 zwangerschapsweken is opgelopen tot (dezelfde en eerdergenoemde) 90%. Bij een zwangerschapsduur van 33 weken bedraagt de overlevingskans 95% (Ward and Beachy, 2003).
In het algemeen wordt bij het bepalen van de levensvatbaarheid meer naar de zwangerschapsduur gekeken dan naar het geboortegewicht. Levensvatbare prematuren met een uitzonderlijk laag geboortegewicht zijn desalniettemin nog steeds betrekkelijk uniek, maar in diverse publicaties wordt er wel over geschreven zoals bijvoorbeeld in deze Time uit 1953 het verhaal staat van de 17-jarige Jackie Benson die in 1936 in Chicago is geboren met een gewicht van 373 gram. De Universiteit van Iowa houdt op internet een register bij van baby's met een geboortegewicht lager dan 400 gram. Dit zijn de echt zeldzame gevallen.
Te vroeg geborenen hebben dus absoluut een kans op overleving, maar de eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat er een grotere kans op beperkingen of handicaps is bij prematuren: verschillende onderzoeksgroepen hebben aangetoond dat er relatief ten opzichte van "op tijd geborenen" meer verstandelijke, gedrags en neurologische afwijkingen voorkomen (Roth et al., 1993). Het gewicht van de hersenen bij twintig weken zwangerschap is circa 40 a 50 gram, bij dertig weken is het ca 150 gram; bij voldragen baby's wegen de hersenen gemiddeld ca 350 gram. Het gewicht van de hersenen neemt dus in de laatste helft van de zwangerschap nog sterk toe. Er gebeurt dan ook nog erg veel in de laatste weken. Een vroeggeboorte kan deze ontwikkelingen verstoren en de baby wordt dus geboren met een onrijp brein.
Een vergelijking tussen MRI hersenscans van inmiddels 14 jaar oude te vroeg geboren kinderen en MRI hersenscans van 14 jaar oude op tijd geboren kinderen geeft aan dat meer dan twee maal zo vaak afwijkingen te zien zijn. De MRI scans van te vroeg geboren kinderen vertonen in 65% van de gevallen afwijkingen (op tijd geboren 30%). Deze afwijkingen monden zeker niet altijd uit in ernstige problemen, maar het bevestigt wel de hogere kans daarop (Stewart et al., 1999).
Uit het nederlandse POPS-onderzoek, dat door TNO onder alle in 1983 te vroeg geboren kinderen wordt verricht, blijkt dat bijvoorbeeld 20% van de vroeggeborenen scheel ziet (Van der Lee, 2001). Verder heeft Schalij-Delfos (1999) in haar onderzoek vastgesteld dat kinderen die voor de 32e week van de zwangerschap zijn geboren, een duidelijk verhoogde kans hebben om scheel te gaan kijken, een lui oog te krijgen of een bril te moeten dragen. Op vijfjarige leeftijd had bijna de helft van de 130 kinderen die Schalij-Delfos onderzocht, een of meer van deze oogafwijkingen. Ondanks dat het POPS-onderzoek uniek is omdat het gaat om alle vroeggeborenen van een jaar, moeten de uitkomsten vandaag wel genuanceerd worden bekeken. Immers het gaat om de in 1983 te vroeg geboren baby's. In de afgelopen 20 jaar is zoals hiervoor al is geschreven sterke vooruitgang geboekt in de ontwikkeling van medicatie en toepassingen van de techniek.
E鮠op de drie kinderen die aan het POPS onderzoek deelnemen hebben lichte afwijkingen aan de motoriek en 5% is zo spastisch dat zij gehandicapt zijn (Van der Lee, 2001). Op 10-jarige leeftijd heeft bijna de helft van de kinderen een beperking of handicap, zes maal zoveel als normaal (Den Ouden et al., 1998). Het gaat dan om beperkingen bij het lopen, gebruik van handen, zien, horen, praten en bij het denken, leren en begrijpen. Heel vaak is er sprake van op zich kleine beperkingen, maar ze komen vaak in combinatie voor en kunnen dan toch veel hinder geven (Van der Lee, 2001). Hier is meer te lezen over het POPS onderzoek.
Op de leeftijd van 14 jaar zit 28% op een school voor speciaal voortgezet onderwijs, vergeleken met 4,7% in de algemene bevolking (Den Ouden, 1999). Overigens volgt zo'n 30% een HAVO of VWO-opleiding (Van der Lee, 2001). Vroeggeborenen scoren als groep gemiddeld belangrijk slechter bij IQ-tests dan kinderen die voldragen zijn geboren (Breslau et al., 1994). Met betrekking tot de geestelijke ontwikkeling blijkt dat dertig procent van de vroeggeborenen op 11-jarige leeftijd een beneden gemiddeld IQ hebben (<85) en dit is bijna twee keer zo veel als in de normale bevolking.
Op school doen problemen zich vooral voor bij wiskunde en taal (Isaacs et al., 2001). Misschien komt dit wel doordat het deel van de hersenen waaraan het geheugen wordt toegeschreven bij vroeggeborenen een geringer volume bereikt (Nosarti et al., 2000).
Backstr�et al. (2000) hebben onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het melkgebit en het vaste gebit van prematuren. Er blijkt eigenlijk nauwelijks verschil te zijn met de op tijd geboren baby's. Gemiddeld kwam het eerste tandje op een gecorrigeerde leeftijd van 7 maanden (als uitersten 2 en 16 maanden) en dit komt nagenoeg overeen met dat van voldragen baby's. Opvallend is wel dat te vroeg geboren meisjes in dit onderzoek later hun eerste melktandje kregen dan jongens.
Ook het vaste gebit komt bij prematuren ongeveer op hetzelfde moment als bij op tijd geborenen. Het verschil tussen te vroeg geboren meisjes en jongens bestaat niet meer bij de komst van het vaste gebit: alle kinderen, jongen, meisje, te vroeg of op tijd, allen ontwikkelen het vaste gebit omstreeks dezelfde leeftijd.
|